1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
|
% vim: set spelllang=nl:
\subsection{Het vuur}
\label{sec:prag:fire}
In vers 2 wordt tweemaal een duidelijk verband gelegd tussen de struik en vuur.
Telkens worden twee vuurgerelateerde woorden gebruikt: `in een \fire{vlam} van
\fire{vuur}'; `\fire{brandde} in het \fire{vuur}'. Dit kan gedaan zijn om dit
vuur te versterken. Na v.~4 lezen we niets meer over vuur: het wordt enkel met
de struik geassocieerd. We kunnen dit vuur op verschillende manieren
interpreteren.
\subsubsection*{Letterlijk}
Een letterlijke interpretatie zou er van uitgaan dat de struik
daadwerkelijk in brand staat. Deze lezing is problematisch omdat v.~3 stelt
dat de struik juist \emph{niet} brandt. We zagen bij de semantische analyse
dat \byr{} ook iets als `verteren' kan betekenen. Veel vertalingen lezen
het laatste voorkomen van het woord hier dus op die manier, bv.: `waarom
verbrandt hij niet, de Sina{\"\i}doorn?'~\citep{naarden}. We zagen echter
\'o\'ok dat wanneer \byr{} wordt gebruikt als iets weggaat of wordt
verteerd, het in de Piel staat, wat hier niet het geval is.
\subsubsection*{Wonderlijk}
Een andere interpretatie is dat de struik die brandt maar toch niet brandt
het eerste wonder is dat God aan Mozes laat zien. We vinden deze uitleg
bijvoorbeeld bij \citet[pp.~52--53]{meyers}.
De wonderen die God in zijn gesprek met Mozes laat zien volgen echter een ander
patroon dan de brandende braamstruik hier. In de discussie van Ex.~3:11--4:17
vraagt Mozes twee keer om iets waarmee hij de Isra{\"e}lieten kan overtuigen
dat hij door God gezonden is. De eerste keer (3:13--14) krijgt Mozes de naam
van God te horen. Pas de tweede keer (4:1--9) krijgt Mozes twee tekenen van God
om te laten zien. Als de brandende braamstruik binnen dit patroon valt, waarom
staan deze wonderen pas op de tweede plaats en worden ze niet v\'o\'or de naam
van God vermeld? Bovendien wordt geen van de twee als `groot verschijnsel'
bestempeld. De twee tekenen worden objectief beschreven, van Mozes' mogelijke
verbazing als in 3:3 lezen we niets. Bij de braamstruik wordt v.~5 gebruikt om
de heiligheid van het gebeuren te onderstrepen, maar van zulk soort
kanttekeningen is in 4:1--9 geen sprake. De tekenen in 4:1--9 worden door
Mozes' hand uitgevoerd en zijn daarom ondergeschikt aan de brandende
braamstruik waarin God zelf aanwezig is. Al deze punten laten zien dat
Ex.~3:2--4 niet in hetzelfde patroon te lezen is.
\subsubsection*{Figuurlijk}
Een figuurlijke lezing stelt dat het vuur een literair symbool is dat voor iets
anders staat. In het algemeen is dit echter niet iets wat vaak gebeurt in het
Hebreeuws: er lijkt een voorkeur te zijn voor woordspelletjes (zoals rondom
\ez{אָדָם} en \ez{אֲדָמָה} in Genesis 2, of de amandeltwijg in Jer.~1:11--12).
Bovendien zou het onduidelijk zijn waarom een vergelijking moet worden gebruikt
in deze passage. De interpretatie die we hieronder zullen uitwerken, van
vv.~2--4 als visioen, geeft parallellen aan met vv.~7--10. Als het om een
vergelijking zou gaan, waarom wordt die dan uitgelegd? Dan gaat het doel van de
beeldspraak (bv. literaire afwisseling) verloren.
\subsubsection*{Als visioen}
De laatste interpretatie neemt vv.~2--4 als de beschrijving van een visioen dat
Mozes heeft, wat wordt uitgelegd in vv.~7--10. Net als bij de figuurlijke
interpretatie moeten we iets vinden waarvoor de beelden (o.a. vuur en de
struik) symbool staan. Deze interpretatie verschilt echter van de figuurlijke,
omdat het hier gaat om iets wat daadwerkelijk plaatsvindt.
Bekijken we de hele tekst van Ex.~3:1--10, dan zien we een herhaling. In v.~4
wordt Mozes door God geroepen, in v.~10 wordt hij gezonden. Vers 7 spreekt over
het zien door God van de zware ellende van zijn volk vanwege Egypte; vers 2
over het zien door Mozes van de heftig brandende stekelige struik. In vers 8
reageert God op zijn waarneming met het afdalen naar Egypte; in vers 3 reageert
Mozes op zijn gezicht met het afwijken om de struik nader te bekijken.
We kunnen vv.~7--10 dus lezen als herhaling van vv.~2--4, waarbij de
symbolische taal nader wordt uitgelegd. Dit patroon zien we vaker in
profetische teksten: er is dan een hemelse boodschapper die de profeet kan
uitleggen wat de mysterieuze beelden precies betekenen. Verzen 5 en 6 vormen de
overgang van beeld naar uitleg: daar begint God te spreken en wordt uitgelegd
dat deze plaats (en dus het beeld) heilig is.
|