summaryrefslogtreecommitdiff
path: root/college2.tex
blob: 1c6a40d3a72aad729f7a26edeedb76f6904615fb (plain) (blame)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
% vim: set spelllang=nl:
\documentclass[a4paper]{article}

\usepackage{geometry}

\usepackage{polyglossia}
\usepackage{ucharclasses}
\setmainlanguage{dutch}
\setTransitionsForLatin{\begingroup\hyphenrules{dutch}}{\endgroup} 

\usepackage{fontspec}
\newfontfamily{\ezra}{Ezra SIL}[Scale=MatchLowercase]
\DeclareTextFontCommand{\textezra}{\ezra}
\newfontfamily{\greek}{Galatia SIL}[Scale=MatchLowercase]
\DeclareTextFontCommand{\textgreek}{\greek}

\title{Scheppingsverhalen\\\large{Huiswerk Exegese OT, college 2}}
\author{Camil Staps}
\date{7 februari 2016}

\begin{document}

\maketitle

Een eerste verschil tussen de opvattingen van Ellen van Wolde en Ziony Zevit is
de opdeling van Gn.~1-3 in twee delen. Van Wolde legt de scheiding middenin
2:4, terwijl Zevit die tussen 2:3 en 2:4 legt. Van Wolde beargumenteert vooral
het maken van een scheiding in het algemeen, niet zozeer de plaats van die
scheiding. Zevit geeft wel een overzicht van argumenten voor en tegen scheiden
in v.~4 of voor v.~4. Hij geeft aan dat vv.~1-2 het voorgaande verhaal
voldoende samenvatten en dat v.~4a daarom niet als samenvatting gezien kan
worden. Bovendien is 4b geen onafhankelijke zin. Zevit denkt dat 4 (gezien 5)
de aandacht van de `grote kosmos' verschuift naar de `aarde', de `hemelen', het
`veld', de `regen' en de `mens'. In zijn lezing is 4a een introductie op het
volgende verhaal waarin het voorgaande verhaal nog kort wordt genoemd zodat de
lezer dat in zijn achterhoofd houdt.

Beide auteurs geven aan dat er voldoende vocht is voor de aarde. Zevit
benadrukt het belang hiervan voor de schepping van de mens (immers gerelateerd
aan de aarde, zoals Van Wolde ook opmerkt). Hierin komt een tweede verschil
naar voren: de auteurs verklaren het verband tussen `mens' (\textezra{אָדָם}) en
`aarde' (\textezra{אֲדָמָֽה}) op een andere manier. Van Wolde ziet de schepping van
de mens als noodzakelijk voor de aarde, terwijl Zevit de aarde (en haar
vochtigheid) als noodzakelijk voor de mens ziet. Zo kan Van Wolde de zondeval
verklaren als vooraf opgezet door God ten behoeve van de aarde, terwijl Zevit
hier (althans in deze teksten) niet op in gaat.

Volgens Van Wolde is de tuin een paradijs (ook al wordt dat woord niet
gebruikt), perfect voor zowel de mens als de aarde (in de tuin). De mens moet
echter verjaagd worden zodat de aarde buiten de tuin bewerkt kan worden. De
tuin zelf staat niet centraal, want vanaf het begin maakt God alles zo dat het
verbod zal worden overtreden en de mens uit de tuin verbannen zal worden. Voor
Zevit is de tuin wel degelijk belangrijk -- hij besteedt zelfs een heel
hoofdstuk voor diens plaatsbepaling. Volgens hem is de tuin geen paradijs. De
notie van een `paradijs' zou pas veel later dan het schrijven van dit verhaal
uit de Griekse mythologie naar de Isra{\"e}litische cultuur overwaaien. Dat de
tuin voldoende bevloeid wordt is een geografische hint, geen symbolische.

Beide interpretaties (`symbolisch' en `geografisch') hebben zijn voordelen.
Zevit geeft aan dat door het benoemen van de vier rivieren, de schrijver het
verhaal in een zekere geografische setting wil plaatsen. Hij beargumenteert een
ge{\"i}soleerde plaats in het noorden, in het gebied van de Hurrieten. Aan de
hand hiervan kan hij een aantal Hurrietische invloeden in Gn.~1-11 verklaren.
In de Mesopotamische cultuur staan de kluiten aarde waaruit de mens gemaakt
voor personaliteit. Het verhaal van de schepping van de mens is dus een
antwoord op vragen over identiteit en de oorsprong van de mensheid.

Van Wolde ziet de tuin meer symbolisch. Het tuinverhaal gaat dan over de
puberteit en het proces van volwassenwording. Hiermee kunnen andere versen als
2:24 verklaard worden. Haar verklaring heeft een aantal problemen, bijvoorbeeld
de vraag waarom God de dood mogelijk maakte in dat paradijs, maar lost die ook
weer op.

Ook al hebben de auteurs verschillende standpunten, hun methode lijkt niet veel
te verschillen. Beiden beginnen bij de Hebreeuwse tekst. Zo baseert Zevit zijn
theorie op het feit dat 2:4b geen onafhankelijke zin is, en schrijft Van Wolde
dat relaties in de tekst worden benadrukt door vergelijkbare woorden te
gebruiken (\textezra{אָדָם} en \textezra{אֲדָמָֽה}, \textezra{אּישׁ} en
\textezra{אִשָּׁה}).

Ook maken beiden gebruik van kennis van de cultuur van het oude Nabije Oosten.
Van Wolde schrijft bijvoorbeeld dat de slang `daar en elders tot symbool is
geworden van de kennis over een zich steeds vernieuwd leven'. Zevit verwijst
naar Mesopotamische symboliek wat betreft aardkluiten en vier (of twee)
rivieren.

Wel lijkt Van Wolde meer aandacht te hebben voor het grote geheel van het
verhaal, terwijl Zevit vooral bij losse zinnen blijft, en de betekenis van
losse woorden probeert te achterhalen.

\end{document}