diff options
-rw-r--r-- | college10-clauses.tex | 2 | ||||
-rw-r--r-- | college10.tex | 2 | ||||
-rw-r--r-- | college2.tex | 82 | ||||
-rw-r--r-- | college3.tex | 174 | ||||
-rw-r--r-- | college4.tex | 115 | ||||
-rw-r--r-- | college5.tex | 92 | ||||
-rw-r--r-- | college6.tex | 122 | ||||
-rw-r--r-- | college8.tex | 2 | ||||
-rw-r--r-- | college9.tex | 2 |
9 files changed, 482 insertions, 111 deletions
diff --git a/college10-clauses.tex b/college10-clauses.tex index cd6d9f1..708a16b 100644 --- a/college10-clauses.tex +++ b/college10-clauses.tex @@ -1,3 +1,4 @@ +% vim: set spelllang=nl: \documentclass[a4paper]{article} \usepackage[margin=2cm]{geometry} @@ -12,6 +13,7 @@ \title{Genesis 11:1-9\\\large{Huiswerk Exegese OT, college 10}} \author{Camil Staps} +\date{17 april 2016} \begin{document} diff --git a/college10.tex b/college10.tex index b1db389..1bcf4bc 100644 --- a/college10.tex +++ b/college10.tex @@ -1,3 +1,4 @@ +% vim: set spelllang=nl: \documentclass[a4paper]{article} \usepackage{geometry} @@ -11,6 +12,7 @@ \title{Semantische analyse\\\large{Huiswerk Exegese OT, college 10}} \author{Camil Staps} +\date{17 april 2016} \long\def\seclit#1#2#3{\section*{#1}\emph{Samenvatting van de tekst van #2 in \emph{#3}.}\par\medskip} \def\e{\textsuperscript{e} } diff --git a/college2.tex b/college2.tex index d90ceb5..1c6a40d 100644 --- a/college2.tex +++ b/college2.tex @@ -1,3 +1,4 @@ +% vim: set spelllang=nl: \documentclass[a4paper]{article} \usepackage{geometry} @@ -15,26 +16,77 @@ \title{Scheppingsverhalen\\\large{Huiswerk Exegese OT, college 2}} \author{Camil Staps} +\date{7 februari 2016} \begin{document} \maketitle -Een eerste verschil tussen de opvattingen van Ellen van Wolde en Ziony Zevit is de opdeling van Gn.~1-3 in twee delen. Van Wolde legt de scheiding middenin 2:4, terwijl Zevit die tussen 2:3 en 2:4 legt. Van Wolde beargumenteert vooral het maken van een scheiding in het algemeen, niet zozeer de plaats van die scheiding. Zevit geeft wel een overzicht van argumenten voor en tegen scheiden in v.~4 of voor v.~4. Hij geeft aan dat vv.~1-2 het voorgaande verhaal voldoende samenvatten en dat v.~4a daarom niet als samenvatting gezien kan worden. Bovendien is 4b geen onafhankelijke zin. Zevit denkt dat 4 (gezien 5) de aandacht van de `grote kosmos' verschuift naar de `aarde', de `hemelen', het `veld', de `regen' en de `mens'. In zijn lezing is 4a een introductie op het volgende verhaal waarin het voorgaande verhaal nog kort wordt genoemd zodat de lezer dat in zijn achterhoofd houdt. - -Beide auteurs geven aan dat er voldoende vocht is voor de aarde. Zevit benadrukt het belang hiervan voor de schepping van de mens (immers gerelateerd aan de aarde, zoals Van Wolde ook opmerkt). Hierin komt een tweede verschil naar voren: de auteurs verklaren het verband tussen `mens' (\textezra{אָדָם}) en `aarde' (\textezra{אֲדָמָֽה}) op een andere manier. Van Wolde ziet de schepping van de mens als noodzakelijk voor de aarde, terwijl Zevit de aarde (en haar vochtigheid) als noodzakelijk voor de mens ziet. Zo kan Van Wolde de zondeval verklaren als vooraf opgezet door God ten behoeve van de aarde, terwijl Zevit hier (althans in deze teksten) niet op in gaat. - -Volgens Van Wolde is de tuin een paradijs (ook al wordt dat woord niet gebruikt), perfect voor zowel de mens als de aarde (in de tuin). De mens moet echter verjaagd worden zodat de aarde buiten de tuin bewerkt kan worden. De tuin zelf staat niet centraal, want vanaf het begin maakt God alles zo dat het verbod zal worden overtreden en de mens uit de tuin verbannen zal worden. Voor Zevit is de tuin wel degelijk belangrijk -- hij besteedt zelfs een heel hoofdstuk voor diens plaatsbepaling. Volgens hem is de tuin geen paradijs. De notie van een `paradijs' zou pas veel later dan het schrijven van dit verhaal uit de Griekse mythologie naar de Isra{\"e}litische cultuur overwaaien. Dat de tuin voldoende bevloeid wordt is een geografische hint, geen symbolische. - -Beide interpretaties (`symbolisch' en `geografisch') hebben zijn voordelen. Zevit geeft aan dat door het benoemen van de vier rivieren, de schrijver het verhaal in een zekere geografische setting wil plaatsen. Hij beargumenteert een ge{\"i}soleerde plaats in het noorden, in het gebied van de Hurrieten. Aan de hand hiervan kan hij een aantal Hurrietische invloeden in Gn.~1-11 verklaren. In de Mesopotamische cultuur staan de kluiten aarde waaruit de mens gemaakt voor personaliteit. Het verhaal van de schepping van de mens is dus een antwoord op vragen over identiteit en de oorsprong van de mensheid. - -Van Wolde ziet de tuin meer symbolisch. Het tuinverhaal gaat dan over de puberteit en het proces van volwassenwording. Hiermee kunnen andere versen als 2:24 verklaard worden. Haar verklaring heeft een aantal problemen, bijvoorbeeld de vraag waarom God de dood mogelijk maakte in dat paradijs, maar lost die ook weer op. - -Ook al hebben de auteurs verschillende standpunten, hun methode lijkt niet veel te verschillen. Beiden beginnen bij de Hebreeuwse tekst. Zo baseert Zevit zijn theorie op het feit dat 2:4b geen onafhankelijke zin is, en schrijft Van Wolde dat relaties in de tekst worden benadrukt door vergelijkbare woorden te gebruiken (\textezra{אָדָם} en \textezra{אֲדָמָֽה}, \textezra{אּישׁ} en \textezra{אִשָּׁה}). - -Ook maken beiden gebruik van kennis van de cultuur van het oude Nabije Oosten. Van Wolde schrijft bijvoorbeeld dat de slang `daar en elders tot symbool is geworden van de kennis over een zich steeds vernieuwd leven'. Zevit verwijst naar Mesopotamische symboliek wat betreft aardkluiten en vier (of twee) rivieren. - -Wel lijkt Van Wolde meer aandacht te hebben voor het grote geheel van het verhaal, terwijl Zevit vooral bij losse zinnen blijft, en de betekenis van losse woorden probeert te achterhalen. +Een eerste verschil tussen de opvattingen van Ellen van Wolde en Ziony Zevit is +de opdeling van Gn.~1-3 in twee delen. Van Wolde legt de scheiding middenin +2:4, terwijl Zevit die tussen 2:3 en 2:4 legt. Van Wolde beargumenteert vooral +het maken van een scheiding in het algemeen, niet zozeer de plaats van die +scheiding. Zevit geeft wel een overzicht van argumenten voor en tegen scheiden +in v.~4 of voor v.~4. Hij geeft aan dat vv.~1-2 het voorgaande verhaal +voldoende samenvatten en dat v.~4a daarom niet als samenvatting gezien kan +worden. Bovendien is 4b geen onafhankelijke zin. Zevit denkt dat 4 (gezien 5) +de aandacht van de `grote kosmos' verschuift naar de `aarde', de `hemelen', het +`veld', de `regen' en de `mens'. In zijn lezing is 4a een introductie op het +volgende verhaal waarin het voorgaande verhaal nog kort wordt genoemd zodat de +lezer dat in zijn achterhoofd houdt. + +Beide auteurs geven aan dat er voldoende vocht is voor de aarde. Zevit +benadrukt het belang hiervan voor de schepping van de mens (immers gerelateerd +aan de aarde, zoals Van Wolde ook opmerkt). Hierin komt een tweede verschil +naar voren: de auteurs verklaren het verband tussen `mens' (\textezra{אָדָם}) en +`aarde' (\textezra{אֲדָמָֽה}) op een andere manier. Van Wolde ziet de schepping van +de mens als noodzakelijk voor de aarde, terwijl Zevit de aarde (en haar +vochtigheid) als noodzakelijk voor de mens ziet. Zo kan Van Wolde de zondeval +verklaren als vooraf opgezet door God ten behoeve van de aarde, terwijl Zevit +hier (althans in deze teksten) niet op in gaat. + +Volgens Van Wolde is de tuin een paradijs (ook al wordt dat woord niet +gebruikt), perfect voor zowel de mens als de aarde (in de tuin). De mens moet +echter verjaagd worden zodat de aarde buiten de tuin bewerkt kan worden. De +tuin zelf staat niet centraal, want vanaf het begin maakt God alles zo dat het +verbod zal worden overtreden en de mens uit de tuin verbannen zal worden. Voor +Zevit is de tuin wel degelijk belangrijk -- hij besteedt zelfs een heel +hoofdstuk voor diens plaatsbepaling. Volgens hem is de tuin geen paradijs. De +notie van een `paradijs' zou pas veel later dan het schrijven van dit verhaal +uit de Griekse mythologie naar de Isra{\"e}litische cultuur overwaaien. Dat de +tuin voldoende bevloeid wordt is een geografische hint, geen symbolische. + +Beide interpretaties (`symbolisch' en `geografisch') hebben zijn voordelen. +Zevit geeft aan dat door het benoemen van de vier rivieren, de schrijver het +verhaal in een zekere geografische setting wil plaatsen. Hij beargumenteert een +ge{\"i}soleerde plaats in het noorden, in het gebied van de Hurrieten. Aan de +hand hiervan kan hij een aantal Hurrietische invloeden in Gn.~1-11 verklaren. +In de Mesopotamische cultuur staan de kluiten aarde waaruit de mens gemaakt +voor personaliteit. Het verhaal van de schepping van de mens is dus een +antwoord op vragen over identiteit en de oorsprong van de mensheid. + +Van Wolde ziet de tuin meer symbolisch. Het tuinverhaal gaat dan over de +puberteit en het proces van volwassenwording. Hiermee kunnen andere versen als +2:24 verklaard worden. Haar verklaring heeft een aantal problemen, bijvoorbeeld +de vraag waarom God de dood mogelijk maakte in dat paradijs, maar lost die ook +weer op. + +Ook al hebben de auteurs verschillende standpunten, hun methode lijkt niet veel +te verschillen. Beiden beginnen bij de Hebreeuwse tekst. Zo baseert Zevit zijn +theorie op het feit dat 2:4b geen onafhankelijke zin is, en schrijft Van Wolde +dat relaties in de tekst worden benadrukt door vergelijkbare woorden te +gebruiken (\textezra{אָדָם} en \textezra{אֲדָמָֽה}, \textezra{אּישׁ} en +\textezra{אִשָּׁה}). + +Ook maken beiden gebruik van kennis van de cultuur van het oude Nabije Oosten. +Van Wolde schrijft bijvoorbeeld dat de slang `daar en elders tot symbool is +geworden van de kennis over een zich steeds vernieuwd leven'. Zevit verwijst +naar Mesopotamische symboliek wat betreft aardkluiten en vier (of twee) +rivieren. + +Wel lijkt Van Wolde meer aandacht te hebben voor het grote geheel van het +verhaal, terwijl Zevit vooral bij losse zinnen blijft, en de betekenis van +losse woorden probeert te achterhalen. \end{document} diff --git a/college3.tex b/college3.tex index ca135e4..1cd3800 100644 --- a/college3.tex +++ b/college3.tex @@ -1,3 +1,4 @@ +% vim: set spelllang=nl: \documentclass[a4paper]{article} \usepackage{geometry} @@ -28,17 +29,31 @@ \title{Exodus -- het verharden van Farao's hart\\\large{Huiswerk Exegese OT, college 3}} \author{Camil Staps} +\date{14 februari 2016} \begin{document} \maketitle -Meyers laat al zien\footnote{Carol Meyers, \textit{Exodus}, pp.~70-71.} dat wanneer het in het verhaal van de uittocht over het verharden van het hart van de Farao gaat, hier in het Hebreeuws twee verschillende werkwoordsstammen kunnen worden gebruikt: \hzk en \kvd. Het tweede woord wordt vaker gebruikt in dit verhaal, wat voor ironie zorgt: Mozes is `zwaar' van mond en tong (4:10) en vier tekenen worden `zwaar' genoemd (8:24, 9:3, 9:18, 10:14). Hieraan wil ik nog 14:18 toevoegen (`doordat Ik mij \emph{verheerlijken zal} aan Farao'). De eerste stam betekent letterlijk iets als `sterk worden', maar heeft niet de negatieve connotatie van hardvochtigheid die \kvd wel heeft. - -Volgens Meyers kan het gebruik van twee stammen twee dingen indiceren: (1) dat het verhaal een compositie van verschillende literaire tradities is, of (2) artistieke vrijheid -- in beide gevallen impliceert het dat het verhaal een narratieve vertelling is, geen historische beschrijving. - -\medskip -Hierbij gaat Meyers voorbij aan het feit dat de twee woorden een net iets andere betekenis hebben. Om een beter begrip te krijgen van de woorden, wil ik de voorkomens van de twee stammen met elkaar vergelijken. Een overzicht van de gebruikte woorden is dus op zijn plaats: +Meyers laat al zien\footnote{Carol Meyers, \textit{Exodus}, pp.~70-71.} dat +wanneer het in het verhaal van de uittocht over het verharden van het hart van +de Farao gaat, hier in het Hebreeuws twee verschillende werkwoordsstammen +kunnen worden gebruikt: \hzk en \kvd. Het tweede woord wordt vaker gebruikt in +dit verhaal, wat voor ironie zorgt: Mozes is `zwaar' van mond en tong (4:10) en +vier tekenen worden `zwaar' genoemd (8:24, 9:3, 9:18, 10:14). Hieraan wil ik +nog 14:18 toevoegen (`doordat Ik mij \emph{verheerlijken zal} aan Farao'). De +eerste stam betekent letterlijk iets als `sterk worden', maar heeft niet de +negatieve connotatie van hardvochtigheid die \kvd wel heeft. + +Volgens Meyers kan het gebruik van twee stammen twee dingen indiceren: (1) dat +het verhaal een compositie van verschillende literaire tradities is, of (2) +artistieke vrijheid -- in beide gevallen impliceert het dat het verhaal een +narratieve vertelling is, geen historische beschrijving. + +\medskip Hierbij gaat Meyers voorbij aan het feit dat de twee woorden een net +iets andere betekenis hebben. Om een beter begrip te krijgen van de woorden, +wil ik de voorkomens van de twee stammen met elkaar vergelijken. Een overzicht +van de gebruikte woorden is dus op zijn plaats: \begin{table}[h] \centering @@ -66,47 +81,130 @@ Hierbij gaat Meyers voorbij aan het feit dat de twee woorden een net iets andere } \end{table} -Op het eerste gezicht lijkt er geen verband te bestaan tussen de stam van het werkwoord en het onderwerp. Maar dit blijkt toch niet helemaal te kloppen. In de drie gevallen dat Farao het onderwerp is (8:15, 8:32, 9:34) wordt \kvd in de Hifil gebruikt. De enige andere keer dat dit werkwoord in die stamformatie voorkomt is 10:1, waar `Ik' (JHWH) het onderwerp is. Dit is tevens de enige plaats waar JHWH onderwerp is en dit werkwoord wordt gebruikt; elders wordt \hzk of \ksh (volgens Meyers een alternatief voor \hzk van P) gebruikt. Interessant is dat in 10:1, net als in 4:21 en 7:3, het `Ik' expliciet is gemaakt -- bijvoorbeeld (10:1): +Op het eerste gezicht lijkt er geen verband te bestaan tussen de stam van het +werkwoord en het onderwerp. Maar dit blijkt toch niet helemaal te kloppen. In +de drie gevallen dat Farao het onderwerp is (8:15, 8:32, 9:34) wordt \kvd in de +Hifil gebruikt. De enige andere keer dat dit werkwoord in die stamformatie +voorkomt is 10:1, waar `Ik' (JHWH) het onderwerp is. Dit is tevens de enige +plaats waar JHWH onderwerp is en dit werkwoord wordt gebruikt; elders wordt +\hzk of \ksh (volgens Meyers een alternatief voor \hzk van P) gebruikt. +Interessant is dat in 10:1, net als in 4:21 en 7:3, het `Ik' expliciet is +gemaakt -- bijvoorbeeld (10:1): \begin{quote} \RL{\ez{כִּֽי־\textcolor{red}{אֲנִ֞י} הִכְבַּ֤דְתִּי אֶת־לִבֹּו֙ וְאֶת־לֵ֣ב עֲבָדָ֔יו}} \end{quote} -Dit vers kan dus gelezen worden als uitleg van 8:15, 8:32 en 9:34: `Niet Farao maakte zijn hart zwaar, maar Ik, JHWH'. In 10:1 wordt immers ook verdere verklaring gegeven: `opdat ik deze tekenen van mij onder hen kon laten zien.' Twee andere keren benadrukt JHWH dat Hij het is die het hart van Farao zal verharden; in 4:21 en 7:3. Beide verzen zijn in de proloog op het verhaal en verwijzen dus in het algemeen naar het verharden van Farao's hart. - -Lezen we de tekst zo, dan is Farao nooit verantwoordelijk voor het verharden van zijn hart. Het kan natuurlijk zo zijn, zoals Meyers e.a. suggereren, dat verschillende tradities zijn samengevoegd. Sommige tradities zouden het idee hebben gehad dat Farao zijn hart moedwillig verhardde, andere dat JHWH Farao gebruikt om een punt te maken. Op basis van het gebruik van \hzk en \kvd zouden we in ieder geval plaag 2, 4 en 7 aan een andere auteur dan die van de proloog (4:21 en 7:3) en de achtste plaag moeten toeschrijven. - -\medskip -Deze suggestie (dat Farao nooit moedwillig zijn hart verhardt) is wel een probleem voor de `$3\times3$-theorie' van Meyers en anderen\footnote{Herbert Wolf, \textit{An Introduction to the Old Testament}, pp.~158-160.}, die suggereert dat de eerste negen plagen (of tekenen en wonderen) in drie groepen van gelijke opbouw zijn in te delen. Waarom zou aan het begin van het achtste teken, middenin het laatste groepje van drie, een verklaring worden gegeven voor het verharden van Farao's hart? Maar dan zouden we te veel waarde hechten aan die $3\times3$-theorie. - -Meyers geeft aan dat de volgende elementen van ieder teken een opdeling in drie groepen rechtvaardigen: +Dit vers kan dus gelezen worden als uitleg van 8:15, 8:32 en 9:34: `Niet Farao +maakte zijn hart zwaar, maar Ik, JHWH'. In 10:1 wordt immers ook verdere +verklaring gegeven: `opdat ik deze tekenen van mij onder hen kon laten zien.' +Twee andere keren benadrukt JHWH dat Hij het is die het hart van Farao zal +verharden; in 4:21 en 7:3. Beide verzen zijn in de proloog op het verhaal en +verwijzen dus in het algemeen naar het verharden van Farao's hart. + +Lezen we de tekst zo, dan is Farao nooit verantwoordelijk voor het verharden +van zijn hart. Het kan natuurlijk zo zijn, zoals Meyers e.a. suggereren, dat +verschillende tradities zijn samengevoegd. Sommige tradities zouden het idee +hebben gehad dat Farao zijn hart moedwillig verhardde, andere dat JHWH Farao +gebruikt om een punt te maken. Op basis van het gebruik van \hzk en \kvd zouden +we in ieder geval plaag 2, 4 en 7 aan een andere auteur dan die van de proloog +(4:21 en 7:3) en de achtste plaag moeten toeschrijven. + +\medskip Deze suggestie (dat Farao nooit moedwillig zijn hart verhardt) is wel +een probleem voor de `$3\times3$-theorie' van Meyers en +anderen\footnote{Herbert Wolf, \textit{An Introduction to the Old Testament}, +pp.~158-160.}, die suggereert dat de eerste negen plagen (of tekenen en +wonderen) in drie groepen van gelijke opbouw zijn in te delen. Waarom zou aan +het begin van het achtste teken, middenin het laatste groepje van drie, een +verklaring worden gegeven voor het verharden van Farao's hart? Maar dan zouden +we te veel waarde hechten aan die $3\times3$-theorie. + +Meyers geeft aan dat de volgende elementen van ieder teken een opdeling in drie +groepen rechtvaardigen: \begin{itemize} - \item Of er al dan niet een waarschuwing gegeven wordt (wel, wel, niet). - \item Waar de plaag plaatsvindt (buiten, in het paleis, niet vermeld). - \item Wanneer de plaag plaatsvindt ('s ochtends, niet vermeld, niet vermeld). - \item Het thema: de eerste drie plagen water, dan mens-en-dier, dan lucht. - \item De aanzet: de eerste drie plagen A{\"a}ron, de laatste drie Mozes' hand, en de middelste drie vari{\"e}rend. + \item Of er al dan niet een waarschuwing gegeven wordt (wel, wel, niet). + \item Waar de plaag plaatsvindt (buiten, in het paleis, niet vermeld). + \item Wanneer de plaag plaatsvindt ('s ochtends, niet vermeld, niet vermeld). + \item Het thema: de eerste drie plagen water, dan mens-en-dier, dan lucht. + \item De aanzet: de eerste drie plagen A{\"a}ron, de laatste drie Mozes' + hand, en de middelste drie vari{\"e}rend. \end{itemize} -Maar tegelijkertijd geeft ze ook aan dat er elementen zijn die het stramien niet volgen: of de Egyptische magi{\"e}rs wel of niet met Mozes en A{\"a}ron duelleren, of buitenlanders getroffen worden, de reden die Mozes noemt om weg te mogen gaan, hoe welwillend Farao is, of hij {\"u}berhaupt aan het woord komt, of God betrokken is bij het stoppen van de plaag, etc.\footnote{Meyers, \textit{Exodus}, p.~79.} Volgens Meyers wordt variatie gebruikt om het verhaal interessant te houden. - -Meyers overzicht van vijf redenen om de negen plagen in drie{\"e}n op te delen is echter misleidend. De tijd van de waarschuwing en de waarschuwing zelf worden als afzonderlijke redenen gebruikt, maar in feite horen deze twee bij elkaar: Farao wordt gewaarschuwd als hij 's ochtends gaat baden. Bovendien gaat de laatste reden in het lijstje hierboven niet op voor de middelste groep van drie. - -Ten slotte is het, op het moment dat je zo veel (11) eigenschappen van elke plaag in acht neemt, vrij waarschijnlijk dat een aantal daarvan een zeker patroon vormt. In dit geval zijn er 3 (i.p.v. 5) eigenschappen die de opdeling daadwerkelijk rechtvaardigen. Dit is nog steeds meer dan je statistisch zou verwachten\footnote{Nattevingerwerk, ik zou hiervan nog graag de statistiek uitwerken.} maar niet genoeg om alles binnen het stramien van drie groepen te moeten willen lezen. Meer waarschijnlijk lijkt het dat dit patroon \'e\'en van meerdere patronen in de tekst is. Deze theorie vormt dus geen probleem om 10:1 als verklaring van 8:15, 8:32 en 9:34 te lezen. - -\medskip -Om terug te keren naar onze analyse van het gebruik van \kvd en \hzk: we zagen al dat de twee stammen afwisselend worden gebruikt zonder duidelijk verband. Wel wordt \hzk consequent gebruikt als JHWH het onderwerp is. De enige keer dat \kvd voor JHWH wordt gebruikt is in 10:1, waar het een verwijzing is naar 8:15, 8:32 en 9:34. - -Sommige auteurs\footnote{Bv. J.F. Walvoord, R.B. Zuck, \textit{The Bible Knowledge Commentary: Old Testament}, p.~114} beweren op basis van 7:13, 7:14, 7:22, 8:15, 8:10, 8:32, 9:7, 9:34, 9:35 en 13:15 dat Farao een autonome beslissing maakt om de Isra{\"e}lieten niet te laten gaan. Echter, voor drie van deze verzen (8:15, 8:32, 9:34) hebben we al gezien dat JHWH hier \'o\'ok meespeelde. In de overige verzen is het hart telkens het onderwerp en wordt het dus niet duidelijk waardoor precies het hart `verhardde' -- met uitzondering van 13:15. Dit vers hebben we nog niet eerder besproken. Hier gaat het om een vorm van de stam \ksh, waar Farao het onderwerp is maar het hart niet voorkomt. Het werkwoord is daar echter slechts een hulpwerkwoord (NBG: `toen Farao \emph{bezwaar maakte} ons te laten gaan, \dots') en heeft dus niets met het verharden van het hart te maken. - -Volgens Walvoord en Zuck `bevestigt' God Farao in diens verharden. De tekst geeft echter geen aanleiding voor zo'n conclusie. Al in de proloog wordt voorspeld dat JHWH het hart van Farao zal verharden (4:21, 7:3), maar nergens vinden we de logica dat Hij dat doet \emph{omdat} Farao dat al zelf doet. Als de huidige tekst een compositie van verschillende tradities is, dan hoeft het bovendien niet zo te zijn dat de volgorde behouden is gebleven. Het argument dat Farao eerst zijn hart verhardt, en daarna JHWH dit pas doet -- wat {\"u}berhaupt al niet helemaal correct is, gezien 9:12 en 9:34 --, gaat dus niet op. - -\medskip -Veel auteurs\footnote{Bv. W. Lee, \textit{Life-Study of Exodus}, pp.~231-238} zien een probleem met de hypothese dat JHWH Farao als middel gebruikt: hoe zit het dan met de vrije wil? Maar de vrije wil van Farao moeten we niet zoeken in het verhaal van de tien plagen. Al in 3:9 heeft God zijn oordeel m.b.t. de Egyptenaren klaar. De vrije wil van Farao ligt in de tekst daarvoor. Drie keer (1:11, 1:16, 1:22) besluit de eerste Farao de Isra{\"e}lieten te onderdrukken, en uit 2:23 blijkt dat dit niet slechts de keuze van \'e\'en man is, maar ook van zijn opvolger. - -\medskip -Ten slotte lijkt 3:19 nog een probleem voor onze hypothese: God \emph{weet} dat de koning van Egypte het volk niet zal laten gaan tenzij hij daartoe wordt gedwongen. Hier is het idee dus niet dat God ervoor zorgt dat Farao hen niet laat gaan. Dit vers kan een overblijfsel zijn van een andere traditie dan die van de eindredacteur. Er is hier helaas geen plaats om erover uit te wijden, maar het feit dat hier \ez{מֶ֥לֶךְ מִצְרַ֖יִם} in plaats van \ez{פַרְעֹ֑ה} (of een combinatie van de twee) staat zet aan tot nadenken. Binnen het plagenverhaal wordt Farao altijd genoemd. Alleen daarbuiten wordt af en toe alleen met `koning' naar hem verwezen (1:8, 1:15, 1:17-18, 2:23, 3:18-19, 5:4, 14:5). Dit kan een andere aanwijzing zijn voor het idee dat dit vers oorspronkelijk uit een heel andere bron kwam. +Maar tegelijkertijd geeft ze ook aan dat er elementen zijn die het stramien +niet volgen: of de Egyptische magi{\"e}rs wel of niet met Mozes en A{\"a}ron +duelleren, of buitenlanders getroffen worden, de reden die Mozes noemt om weg +te mogen gaan, hoe welwillend Farao is, of hij {\"u}berhaupt aan het woord +komt, of God betrokken is bij het stoppen van de plaag, etc.\footnote{Meyers, +\textit{Exodus}, p.~79.} Volgens Meyers wordt variatie gebruikt om het verhaal +interessant te houden. + +Meyers overzicht van vijf redenen om de negen plagen in drie{\"e}n op te delen +is echter misleidend. De tijd van de waarschuwing en de waarschuwing zelf +worden als afzonderlijke redenen gebruikt, maar in feite horen deze twee bij +elkaar: Farao wordt gewaarschuwd als hij 's ochtends gaat baden. Bovendien gaat +de laatste reden in het lijstje hierboven niet op voor de middelste groep van +drie. + +Ten slotte is het, op het moment dat je zo veel (11) eigenschappen van elke +plaag in acht neemt, vrij waarschijnlijk dat een aantal daarvan een zeker +patroon vormt. In dit geval zijn er 3 (i.p.v. 5) eigenschappen die de opdeling +daadwerkelijk rechtvaardigen. Dit is nog steeds meer dan je statistisch zou +verwachten\footnote{Nattevingerwerk, ik zou hiervan nog graag de statistiek +uitwerken.} maar niet genoeg om alles binnen het stramien van drie groepen te +moeten willen lezen. Meer waarschijnlijk lijkt het dat dit patroon \'e\'en van +meerdere patronen in de tekst is. Deze theorie vormt dus geen probleem om 10:1 +als verklaring van 8:15, 8:32 en 9:34 te lezen. + +\medskip Om terug te keren naar onze analyse van het gebruik van \kvd en \hzk: +we zagen al dat de twee stammen afwisselend worden gebruikt zonder duidelijk +verband. Wel wordt \hzk consequent gebruikt als JHWH het onderwerp is. De enige +keer dat \kvd voor JHWH wordt gebruikt is in 10:1, waar het een verwijzing is +naar 8:15, 8:32 en 9:34. + +Sommige auteurs\footnote{Bv. J.F. Walvoord, R.B. Zuck, \textit{The Bible +Knowledge Commentary: Old Testament}, p.~114} beweren op basis van 7:13, 7:14, +7:22, 8:15, 8:10, 8:32, 9:7, 9:34, 9:35 en 13:15 dat Farao een autonome +beslissing maakt om de Isra{\"e}lieten niet te laten gaan. Echter, voor drie +van deze verzen (8:15, 8:32, 9:34) hebben we al gezien dat JHWH hier \'o\'ok +meespeelde. In de overige verzen is het hart telkens het onderwerp en wordt het +dus niet duidelijk waardoor precies het hart `verhardde' -- met uitzondering +van 13:15. Dit vers hebben we nog niet eerder besproken. Hier gaat het om een +vorm van de stam \ksh, waar Farao het onderwerp is maar het hart niet voorkomt. +Het werkwoord is daar echter slechts een hulpwerkwoord (NBG: `toen Farao +\emph{bezwaar maakte} ons te laten gaan, \dots') en heeft dus niets met het +verharden van het hart te maken. + +Volgens Walvoord en Zuck `bevestigt' God Farao in diens verharden. De tekst +geeft echter geen aanleiding voor zo'n conclusie. Al in de proloog wordt +voorspeld dat JHWH het hart van Farao zal verharden (4:21, 7:3), maar nergens +vinden we de logica dat Hij dat doet \emph{omdat} Farao dat al zelf doet. Als +de huidige tekst een compositie van verschillende tradities is, dan hoeft het +bovendien niet zo te zijn dat de volgorde behouden is gebleven. Het argument +dat Farao eerst zijn hart verhardt, en daarna JHWH dit pas doet -- wat +{\"u}berhaupt al niet helemaal correct is, gezien 9:12 en 9:34 --, gaat dus +niet op. + +\medskip Veel auteurs\footnote{Bv. W. Lee, \textit{Life-Study of Exodus}, +pp.~231-238} zien een probleem met de hypothese dat JHWH Farao als middel +gebruikt: hoe zit het dan met de vrije wil? Maar de vrije wil van Farao moeten +we niet zoeken in het verhaal van de tien plagen. Al in 3:9 heeft God zijn +oordeel m.b.t. de Egyptenaren klaar. De vrije wil van Farao ligt in de tekst +daarvoor. Drie keer (1:11, 1:16, 1:22) besluit de eerste Farao de +Isra{\"e}lieten te onderdrukken, en uit 2:23 blijkt dat dit niet slechts de +keuze van \'e\'en man is, maar ook van zijn opvolger. + +\medskip Ten slotte lijkt 3:19 nog een probleem voor onze hypothese: God +\emph{weet} dat de koning van Egypte het volk niet zal laten gaan tenzij hij +daartoe wordt gedwongen. Hier is het idee dus niet dat God ervoor zorgt dat +Farao hen niet laat gaan. Dit vers kan een overblijfsel zijn van een andere +traditie dan die van de eindredacteur. Er is hier helaas geen plaats om erover +uit te wijden, maar het feit dat hier \ez{מֶ֥לֶךְ מִצְרַ֖יִם} in plaats van \ez{פַרְעֹ֑ה} +(of een combinatie van de twee) staat zet aan tot nadenken. Binnen het +plagenverhaal wordt Farao altijd genoemd. Alleen daarbuiten wordt af en toe +alleen met `koning' naar hem verwezen (1:8, 1:15, 1:17-18, 2:23, 3:18-19, 5:4, +14:5). Dit kan een andere aanwijzing zijn voor het idee dat dit vers +oorspronkelijk uit een heel andere bron kwam. \end{document} diff --git a/college4.tex b/college4.tex index 787136a..eaea153 100644 --- a/college4.tex +++ b/college4.tex @@ -1,3 +1,4 @@ +% vim: set spelllang=nl: \documentclass[a4paper]{article} \usepackage{geometry} @@ -21,6 +22,7 @@ \title{Jesaja en Ezechi{\"e}l\\\large{Huiswerk Exegese OT, college 4}} \author{Camil Staps} +\date{21 februari 2016} \begin{document} @@ -32,7 +34,9 @@ \begin{description} \item[Straf] - In beide boeken is het duidelijk dat JHWH komt om het volk te straffen. De volgende \emph{concrete} redenen (naast bv. het algemene `zij hebben Mij verlaten') worden gegeven (overeenkomsten zijn vetgedrukt): + In beide boeken is het duidelijk dat JHWH komt om het volk te straffen. De + volgende \emph{concrete} redenen (naast bv. het algemene `zij hebben Mij + verlaten') worden gegeven (overeenkomsten zijn vetgedrukt): \begin{center} \begin{minipage}[t]{.47\linewidth} @@ -62,34 +66,105 @@ \end{minipage} \end{center} - In beide boeken komt duidelijk afgoderij als reden voor Gods woede naar voren. Jesaja voegt hier nog een aantal dingen aan toe, in het bijzonder kritiek op de leiders (ook gezien 3:12, `de tirannen van mijn volk zijn kinderen, en vrouwen overheersen het'). + In beide boeken komt duidelijk afgoderij als reden voor Gods woede naar + voren. Jesaja voegt hier nog een aantal dingen aan toe, in het bijzonder + kritiek op de leiders (ook gezien 3:12, `de tirannen van mijn volk zijn + kinderen, en vrouwen overheersen het'). - De straf die gegeven wordt is verwoesting (Js) of dood (Ez) voor een groot gedeelte van het volk (Js.~5:5-6, Ez.~6:5), ballingschap voor een `rest van Isra{\"e}l' (Js.~10:20, Ez.~6:8). Beide boeken benadrukken dat afgodsbeelden zullen verdwijnen (Js.~3:18, Ez.~6:6). + De straf die gegeven wordt is verwoesting (Js) of dood (Ez) voor een groot + gedeelte van het volk (Js.~5:5-6, Ez.~6:5), ballingschap voor een `rest van + Isra{\"e}l' (Js.~10:20, Ez.~6:8). Beide boeken benadrukken dat + afgodsbeelden zullen verdwijnen (Js.~3:18, Ez.~6:6). - \item[Een volk uit de verte] In Js.~5:26 voorspelt Jesaja dat een volk uit de verte zal komen \emph{op bevel van God} om die straf uit te voeren. Hetzelfde idee komt terug in Js.~8:5-8 en elders, maar ook in Ez.~7:24. Ook hier is het duidelijk dat God deze `andere volken' doet komen. + \item[Een volk uit de verte] In Js.~5:26 voorspelt Jesaja dat een volk uit de + verte zal komen \emph{op bevel van God} om die straf uit te voeren. + Hetzelfde idee komt terug in Js.~8:5-8 en elders, maar ook in Ez.~7:24. Ook + hier is het duidelijk dat God deze `andere volken' doet komen. \item[De rest van Isra{\"e}l] - is een thema dat bij beide profeten terugkomt (Js.~4:3, 10:20-27, evt. ook 1:8-9 en 3:10?; Ez.~6:8-10, 9:8). Het lijkt bij Ezechi{\"e}l minder prominent aanwezig te zijn. + is een thema dat bij beide profeten terugkomt (Js.~4:3, 10:20-27, evt. ook + 1:8-9 en 3:10?; Ez.~6:8-10, 9:8). Het lijkt bij Ezechi{\"e}l minder + prominent aanwezig te zijn. - In het algemeen is Ezechi{\"e}l minder positief over de toekomst. Er staat bijvoorbeeld in zowel 7:4 als 9:4, `Ik zal u niet ontzien en geen deernis hebben', en in het bijzonder in 7:11, `Niets zal er van hen overblijven'. In hoofdstuk 8 wordt vier keer de formule `Hebt gij gezien, mensenkind, wat \dots{} doen?', telkens met een ander onderwerp: het huis van Isra{\"e}l (8:6, NBG `de Isra{\"e}lieten' ook al staat er geen \ez{בְּנֵי}), de oudsten van Isra{\"e}l (8:12), de vrouwen (8:14, opvallend is dat hier Isra{\"e}l niet genoemd wordt, maar `vrouwen' wel bepaald is -- was het wellicht algemene kennis dat er vrouwen rond de tempel zaten?) en ten slotte het huis van Juda (8:17). Wellicht dat deze verschillende groepen worden genoemd om aan te geven dat de zonde het hele volk betreft. De eerste keer dat de formule wordt gebruikt gaat het om afgoderij aan de poort van Jeruzalem, dan in Jeruzalem, dan bij de tempel en dan in het midden van de tempel. Deze climax geeft de zwaarte van de zonde aan. - - Opvallend is ook 9:8-9, waar Ezechi{\"e}l vraagt, `gaat Gij nu heel het overblijfsel van Isra{\"e}l verdelgen \dots?' en JHWH bevestigend antwoordt. - - In Jesaja zijn zulke lange passages zonder tekenen van hoop moeilijker te vinden. In 5:8-24 komt zes keer `Wee hun die \dots' voor, maar dat is verenigbaar met idee{\"e}n over de rest van Isra{\"e}l omdat de straf niet categorisch toegepast lijkt te worden. + In het algemeen is Ezechi{\"e}l minder positief over de toekomst. Er staat + bijvoorbeeld in zowel 7:4 als 9:4, `Ik zal u niet ontzien en geen deernis + hebben', en in het bijzonder in 7:11, `Niets zal er van hen overblijven'. + In hoofdstuk 8 wordt vier keer de formule `Hebt gij gezien, mensenkind, wat + \dots{} doen?', telkens met een ander onderwerp: het huis van Isra{\"e}l + (8:6, NBG `de Isra{\"e}lieten' ook al staat er geen \ez{בְּנֵי}), de oudsten + van Isra{\"e}l (8:12), de vrouwen (8:14, opvallend is dat hier Isra{\"e}l + niet genoemd wordt, maar `vrouwen' wel bepaald is -- was het wellicht + algemene kennis dat er vrouwen rond de tempel zaten?) en ten slotte het + huis van Juda (8:17). Wellicht dat deze verschillende groepen worden + genoemd om aan te geven dat de zonde het hele volk betreft. De eerste keer + dat de formule wordt gebruikt gaat het om afgoderij aan de poort van + Jeruzalem, dan in Jeruzalem, dan bij de tempel en dan in het midden van de + tempel. Deze climax geeft de zwaarte van de zonde aan. + + Opvallend is ook 9:8-9, waar Ezechi{\"e}l vraagt, `gaat Gij nu heel het + overblijfsel van Isra{\"e}l verdelgen \dots?' en JHWH bevestigend + antwoordt. + + In Jesaja zijn zulke lange passages zonder tekenen van hoop moeilijker te + vinden. In 5:8-24 komt zes keer `Wee hun die \dots' voor, maar dat is + verenigbaar met idee{\"e}n over de rest van Isra{\"e}l omdat de straf niet + categorisch toegepast lijkt te worden. \item[Negatief tegenover het het noorden] - Het is duidelijk dat beide profeten negatief tegenover het Noordrijk staan. Jesaja schrijft dat God zich verheugt in de mannen van Juda (5:7, vergeleken met die van Isra{\"e}l) en wijdt een passage aan de val van Samaria, waaraan de leiders van het noorden schuld hebben (9:7-16, mogelijk verder). Ezechi{\"e}l moet 390 dagen op zijn zij liggen voor de zonde van Isra{\"e}l en maar 40 voor de zonde van Juda (4:4-6). + Het is duidelijk dat beide profeten negatief tegenover het Noordrijk staan. + Jesaja schrijft dat God zich verheugt in de mannen van Juda (5:7, + vergeleken met die van Isra{\"e}l) en wijdt een passage aan de val van + Samaria, waaraan de leiders van het noorden schuld hebben (9:7-16, mogelijk + verder). Ezechi{\"e}l moet 390 dagen op zijn zij liggen voor de zonde van + Isra{\"e}l en maar 40 voor de zonde van Juda (4:4-6). \item[Symboliek] - Beide boeken dragen sommige van hun visioenen op aan (symbolen uit) de natuur: Js.~1:2a, `Hoort, hemelen, en aarde, neig uw oor'; en Ez.~6:2-3a (JHWH spreekt), `Mensenkind, richt uw blikken op de bergen Isra{\"e}ls, profeteer tegen hen'. - - In beide boeken speelt vuur een belangrijke rol. Bijvoorbeeld Ez.~1:13, `de aanblik van de wezens was als die van brandende vuurkolen, als van fakkels, \dots{} en het vuur glansde en bliksemen schoten eruit' en Js.~10:17, `Dan zal het Licht van Isra{\"e}l tot een vuur worden en zijn Heilige tot een vlam.' Vuur wordt voornamelijk met God geassocieerd. Opvallend is dat het zowel een angstwekkend beeld is (bv. Js.~10:16-17, Ez.~5:4) maar in Ezechi{\"e}l ook geassocieerd wordt met Gods glorie (bv. Ez.~1:13). In Jesaja's roeping wordt bovendien met een gloeiende kool de lippen van de profeet aangeraakt (Js.~6:6-7), waarmee diens zonde wordt verzoend. Dat het vuur in die twee verschillende contexten wordt gebruikt, kan misschien aangeven dat ook de gewelddadige passages een manifestatie van Gods glorie zijn. Dit is in overeenstemming met \'e\'en van de redenen die Ezechi{\"e}l geeft voor het aankomende onheil, `dat gij zult weten, dat Ik de Here ben' (Ez.~6:7 en elders). - - De lippen van Jesaja, die ik al even noemde in verband met het vuur, brengen ons bij een ander symbool dat de twee profeten delen: dat van de mond. Jesaja krijgt een gloeiende kool (die door een seraf met een tang genomen moet worden) op zijn mond (6:6-7), maar er wordt geen verslag gedaan van enige pijn. Direct erna spreekt Jesaja en kiest hij voor zijn missie (6:8). Ezechi{\"e}l moet een boekrol opeten en dan spreken tot het huis van Isra{\"e}l (3:1). In beide roepingen wordt symbolisch aangegeven dat het de taak van de profeet is (1) met het volk te praten (Js.~6:8, `Wie zal Ik zenden?'; Ez.~3:1, `Spreek tot het huis Isra{\"e}ls'), en (2) het woord van God (en geen ander woord) te verkondigen (Js.~6:5,7, `ik ben onrein van lippen \dots{} nu is uw ongerechtigheid geweken': Jesaja's lippen zijn gezuiverd, hij kan dus geen ongerechtigheid meer verkondigen; Ez.~3:4, `spreek tot hen met \emph{mijn} woorden'). - - Het eten van de (goddelijke) boekrol in Ez.~3 staat in contrast met het eten van de onreine gerstekoek in 4:11-12. God is heel dichtbij in 3:1-3 en heel ver weg in 4:11-12, een voorspelling van de ballingschap. - - Dat brengt ons bij ons laatste punt van symboliek. Ezechi{\"e}l \emph{doet} veel, en het zijn voornamelijk symbolische handelingen: hij ligt op zijn zij om de zonde van Isra{\"e}l en Juda te symboliseren (4:4-6), belegert Jeruzalem vanwege die zonde (4:1-8), eet de onreine gerstekoek als voorspelling van de ballingschap (4:9-17), scheert zich en doet verschillende dingen met zijn haar om het lot van de Isra{\"e}lieten te symboliseren (5), etc. Jesaja doet niets van die soort: het woord van JHWH komt tot hen en hij vertelt dat. + Beide boeken dragen sommige van hun visioenen op aan (symbolen uit) de + natuur: Js.~1:2a, `Hoort, hemelen, en aarde, neig uw oor'; en Ez.~6:2-3a + (JHWH spreekt), `Mensenkind, richt uw blikken op de bergen Isra{\"e}ls, + profeteer tegen hen'. + + In beide boeken speelt vuur een belangrijke rol. Bijvoorbeeld Ez.~1:13, `de + aanblik van de wezens was als die van brandende vuurkolen, als van fakkels, + \dots{} en het vuur glansde en bliksemen schoten eruit' en Js.~10:17, `Dan + zal het Licht van Isra{\"e}l tot een vuur worden en zijn Heilige tot een + vlam.' Vuur wordt voornamelijk met God geassocieerd. Opvallend is dat het + zowel een angstwekkend beeld is (bv. Js.~10:16-17, Ez.~5:4) maar in + Ezechi{\"e}l ook geassocieerd wordt met Gods glorie (bv. Ez.~1:13). In + Jesaja's roeping wordt bovendien met een gloeiende kool de lippen van de + profeet aangeraakt (Js.~6:6-7), waarmee diens zonde wordt verzoend. Dat het + vuur in die twee verschillende contexten wordt gebruikt, kan misschien + aangeven dat ook de gewelddadige passages een manifestatie van Gods glorie + zijn. Dit is in overeenstemming met \'e\'en van de redenen die Ezechi{\"e}l + geeft voor het aankomende onheil, `dat gij zult weten, dat Ik de Here ben' + (Ez.~6:7 en elders). + + De lippen van Jesaja, die ik al even noemde in verband met het vuur, + brengen ons bij een ander symbool dat de twee profeten delen: dat van de + mond. Jesaja krijgt een gloeiende kool (die door een seraf met een tang + genomen moet worden) op zijn mond (6:6-7), maar er wordt geen verslag + gedaan van enige pijn. Direct erna spreekt Jesaja en kiest hij voor zijn + missie (6:8). Ezechi{\"e}l moet een boekrol opeten en dan spreken tot het + huis van Isra{\"e}l (3:1). In beide roepingen wordt symbolisch aangegeven + dat het de taak van de profeet is (1) met het volk te praten (Js.~6:8, `Wie + zal Ik zenden?'; Ez.~3:1, `Spreek tot het huis Isra{\"e}ls'), en (2) het + woord van God (en geen ander woord) te verkondigen (Js.~6:5,7, `ik ben + onrein van lippen \dots{} nu is uw ongerechtigheid geweken': Jesaja's + lippen zijn gezuiverd, hij kan dus geen ongerechtigheid meer verkondigen; + Ez.~3:4, `spreek tot hen met \emph{mijn} woorden'). + + Het eten van de (goddelijke) boekrol in Ez.~3 staat in contrast met het + eten van de onreine gerstekoek in 4:11-12. God is heel dichtbij in 3:1-3 en + heel ver weg in 4:11-12, een voorspelling van de ballingschap. + + Dat brengt ons bij ons laatste punt van symboliek. Ezechi{\"e}l \emph{doet} + veel, en het zijn voornamelijk symbolische handelingen: hij ligt op zijn + zij om de zonde van Isra{\"e}l en Juda te symboliseren (4:4-6), belegert + Jeruzalem vanwege die zonde (4:1-8), eet de onreine gerstekoek als + voorspelling van de ballingschap (4:9-17), scheert zich en doet + verschillende dingen met zijn haar om het lot van de Isra{\"e}lieten te + symboliseren (5), etc. Jesaja doet niets van die soort: het woord van JHWH + komt tot hen en hij vertelt dat. \end{description} diff --git a/college5.tex b/college5.tex index aaf5cb9..d1de532 100644 --- a/college5.tex +++ b/college5.tex @@ -1,3 +1,4 @@ +% vim: set spelllang=nl: \documentclass[a4paper]{article} \usepackage{geometry} @@ -21,6 +22,7 @@ \title{Job\\\large{Huiswerk Exegese OT, college 5}} \author{Camil Staps} +\date{28 februari 2016} \def\clines{David J.A. Clines, \textit{Job's God}} \def\fox{Michael V. Fox, \textit{Reading the Tale of Job} (in \emph{A Critical Engagement})} @@ -33,45 +35,105 @@ \maketitle -Om de betekenis van het boek Job te achterhalen, vergelijkt Clines\footnote{\clines} de `stemmen' van de personages in het boek, terwijl Fox\footnote{\fox} het verhaal om de speeches heen bekijkt. Hiermee maakt Fox al direct een belangrijke beslissing. Waar Clines Job~1-2; 42:7-17 aan de stem van de verteller toeschrijft, en dus de verteller uiteindelijk als personage ziet, geeft Fox hem een speciale plaats -- in zekere zin vergelijkbaar met de stem van de auteur die Clines als laatste behandelt. Nadat Clines de stem van de verteller (1-2; 42:7-17) en de auteur (1-42) afzonderlijk behandelt, komt hij tot de conclusie dat `perhaps the narrator is closer to the author than any of them [the characters]'\footnote{\clines, p.~51.}. Ook al wordt het niet expliciet gesteld, kun je Fox dus in het verlengde van Clines lezen. Gezien Clines' conclusie, probeert Fox de bedoeling van de auteur te achterhalen door specifiek naar die delen te kijken waar de verteller aanwezig is: de andere passages zijn vooral een uitwerking van de proloog en de epiloog, die volgens Fox samen een oud volksverhaal vormen. +Om de betekenis van het boek Job te achterhalen, vergelijkt +Clines\footnote{\clines} de `stemmen' van de personages in het boek, terwijl +Fox\footnote{\fox} het verhaal om de speeches heen bekijkt. Hiermee maakt Fox +al direct een belangrijke beslissing. Waar Clines Job~1-2; 42:7-17 aan de stem +van de verteller toeschrijft, en dus de verteller uiteindelijk als personage +ziet, geeft Fox hem een speciale plaats -- in zekere zin vergelijkbaar met de +stem van de auteur die Clines als laatste behandelt. Nadat Clines de stem van +de verteller (1-2; 42:7-17) en de auteur (1-42) afzonderlijk behandelt, komt +hij tot de conclusie dat `perhaps the narrator is closer to the author than any +of them [the characters]'\footnote{\clines, p.~51.}. Ook al wordt het niet +expliciet gesteld, kun je Fox dus in het verlengde van Clines lezen. Gezien +Clines' conclusie, probeert Fox de bedoeling van de auteur te achterhalen door +specifiek naar die delen te kijken waar de verteller aanwezig is: de andere +passages zijn vooral een uitwerking van de proloog en de epiloog, die volgens +Fox samen een oud volksverhaal vormen. \medskip -Zoals al gezegd onderscheidt Clines de stemmen van verschillende personages. De drie vrienden van Job representeren de traditionele retributietheologie van Isra{\"e}l met kleine onderlinge verschillen. Elihu ziet God vooral als grote communicator of leraar. Hij heeft verschillende methoden om zijn wil aan mensen duidelijk te maken. Job hing vroeger ook de retributietheologie aan, maar is nu zelf een tegenvoorbeeld ervan. Hij ziet God als een monster geleid door wreedheid, op zowel universele als individuele schaal. Niet alleen worden rechtvaardigen niet goed behandeld, ook gaan onrechtvaardigen vrijuit. Jahweh ziet zichzelf als schepper van de wereld (inclusief morele systemen), maar niet als haar controleur. De doelen van de wereld zijn niet evenwicht en retributie maar intimiteit, onderhoud en verscheidenheid. De verteller is geen aanhanger van de retributietheologie, maar aan het eind lijkt die stroming toch een beetje terug te komen. De mening van de auteur komt waarschijnlijk naar voren door de verteller, maar kan ook anders geweest zijn. - -Op de indeling van Job in verschillende personages en de discussie van de meningen van die personages heb ik weinig aan te merken. Wel is het bij Clines onduidelijk wat de functie van de andere personages is, als de auteur zijn mening in de verteller naar voren laat komen. Clines schrijft\footnote{\clines, p.~40}: +Zoals al gezegd onderscheidt Clines de stemmen van verschillende personages. De +drie vrienden van Job representeren de traditionele retributietheologie van +Isra{\"e}l met kleine onderlinge verschillen. Elihu ziet God vooral als grote +communicator of leraar. Hij heeft verschillende methoden om zijn wil aan mensen +duidelijk te maken. Job hing vroeger ook de retributietheologie aan, maar is nu +zelf een tegenvoorbeeld ervan. Hij ziet God als een monster geleid door +wreedheid, op zowel universele als individuele schaal. Niet alleen worden +rechtvaardigen niet goed behandeld, ook gaan onrechtvaardigen vrijuit. Jahweh +ziet zichzelf als schepper van de wereld (inclusief morele systemen), maar niet +als haar controleur. De doelen van de wereld zijn niet evenwicht en retributie +maar intimiteit, onderhoud en verscheidenheid. De verteller is geen aanhanger +van de retributietheologie, maar aan het eind lijkt die stroming toch een +beetje terug te komen. De mening van de auteur komt waarschijnlijk naar voren +door de verteller, maar kan ook anders geweest zijn. + +Op de indeling van Job in verschillende personages en de discussie van de +meningen van die personages heb ik weinig aan te merken. Wel is het bij Clines +onduidelijk wat de functie van de andere personages is, als de auteur zijn +mening in de verteller naar voren laat komen. Clines schrijft\footnote{\clines, +p.~40}: \begin{quote} - So in the end it is far from clear that one voice, and one voice alone, should be attended to; and in any case, the poet has set before us the utterances of all the interlocutors for our instruction and delectation, and we may do well to savour, in all its variety, their conflicted talk about God. + So in the end it is far from clear that one voice, and one voice alone, + should be attended to; and in any case, the poet has set before us the + utterances of all the interlocutors for our instruction and delectation, and + we may do well to savour, in all its variety, their conflicted talk about + God. \end{quote} -Dit lijkt op gespannen voet te staan met het eerdere citaat van p.~51: waarom zijn de andere personages nodig als de auteur het eens is met de verteller? Het is voor mij niet duidelijk waarom het bij Clines zo belangrijk is dat de auteur het met \'e\'en van de personages eens is. Op p.~50 schrijft hij: +Dit lijkt op gespannen voet te staan met het eerdere citaat van p.~51: waarom +zijn de andere personages nodig als de auteur het eens is met de verteller? Het +is voor mij niet duidelijk waarom het bij Clines zo belangrijk is dat de auteur +het met \'e\'en van de personages eens is. Op p.~50 schrijft hij: \begin{quote} - It may be that the author does not have a viewpoint that he wants to propound, that he is more of a poet than a theologian. [\ldots] And yet it is tempting to imagine that he has a preference for one of the positions he has laid out so persuasively. + It may be that the author does not have a viewpoint that he wants to + propound, that he is more of a poet than a theologian. [\ldots] And yet it is + tempting to imagine that he has a preference for one of the positions he has + laid out so persuasively. \end{quote} -Waarom dit precies `tempting' is wordt echter niet besproken. Daarnaast zijn er meer gevallen denkbaar naast het `de auteur is een dichter' waarin de auteur geen bepaald standpunt inneemt. Dit is bijvoorbeeld zo voor leerboeken. +Waarom dit precies `tempting' is wordt echter niet besproken. Daarnaast zijn er +meer gevallen denkbaar naast het `de auteur is een dichter' waarin de auteur +geen bepaald standpunt inneemt. Dit is bijvoorbeeld zo voor leerboeken. Gezien de epiloog schrijft Clines ten slotte nog\footnote{\clines, p.~51}: \begin{quote} - [C]ould the author have had yet another vision of the human, one that did not hang upon questions of justice, but foregrounded the mundane, the domestic and the social business of living? + [C]ould the author have had yet another vision of the human, one that did not + hang upon questions of justice, but foregrounded the mundane, the domestic + and the social business of living? \end{quote} -Het is echter onduidelijk waarom dit mogelijke standpunt aan de auteur en niet aan de verteller wordt toegeschreven. +Het is echter onduidelijk waarom dit mogelijke standpunt aan de auteur en niet +aan de verteller wordt toegeschreven. -Omdat het niet duidelijk is waarom de andere personages er zijn als de verteller de idee{\"e}n van de auteur weerspiegelt, en we geen aanleiding hebben om een ander standpunt aan de auteur toe te schrijven, zou ik dus liever in lijn met de suggestie op p.~40 blijven volhouden dat de auteur `onafhankelijk' is en slechts verschillende meningen wil laten zien. +Omdat het niet duidelijk is waarom de andere personages er zijn als de +verteller de idee{\"e}n van de auteur weerspiegelt, en we geen aanleiding +hebben om een ander standpunt aan de auteur toe te schrijven, zou ik dus liever +in lijn met de suggestie op p.~40 blijven volhouden dat de auteur +`onafhankelijk' is en slechts verschillende meningen wil laten zien. \medskip -Dit wordt ondersteund door het artikel van Fox. Die ziet de pro- en epiloog van de verteller als een volksverhaal gebruikt als kader voor de discussie tussen de verschillende personages\footnote{\fox, p.~159}: +Dit wordt ondersteund door het artikel van Fox. Die ziet de pro- en epiloog van +de verteller als een volksverhaal gebruikt als kader voor de discussie tussen +de verschillende personages\footnote{\fox, p.~159}: \begin{quote} - The author of the book did not himself originate the folk tale of Job, but he is not repudiating it. He is unfolding its potentials. + The author of the book did not himself originate the folk tale of Job, but he + is not repudiating it. He is unfolding its potentials. - The Tale of Job provides stability--not existential but literary--in the form of a definitive, omniscient, authorial voice. [\ldots] Without this control, the middle chapters would be a heated jumble of anger, contradiction, and ignorance. + The Tale of Job provides stability--not existential but literary--in the form + of a definitive, omniscient, authorial voice. [\ldots] Without this control, + the middle chapters would be a heated jumble of anger, contradiction, and + ignorance. \end{quote} -Met andere woorden: de verteller en het verhaal zijn niet erg belangrijk, de discussie wel. En Clines geeft aan dat er geen voorkeur van de auteur jegens \'e\'en van de deelnemers aan de discussie lijkt te zijn. Het lijkt er dus op dat de auteur daadwerkelijk verschillende meningen wil belichten (maar niet die van de verteller, zoals Clines suggereert). +Met andere woorden: de verteller en het verhaal zijn niet erg belangrijk, de +discussie wel. En Clines geeft aan dat er geen voorkeur van de auteur jegens +\'e\'en van de deelnemers aan de discussie lijkt te zijn. Het lijkt er dus op +dat de auteur daadwerkelijk verschillende meningen wil belichten (maar niet die +van de verteller, zoals Clines suggereert). \end{document} diff --git a/college6.tex b/college6.tex index 612bbe6..166e462 100644 --- a/college6.tex +++ b/college6.tex @@ -1,3 +1,4 @@ +% vim: set spelllang=nl: \documentclass[a4paper]{article} \usepackage{geometry} @@ -21,6 +22,7 @@ \title{Job en Prediker\\\large{Huiswerk Exegese OT, college 6}} \author{Camil Staps} +\date{6 maart 2016} \def\clines{David J.A. Clines, \textit{Job's God}} \def\vanwolde{Ellen van Wolde, \textit{Wat is wijsheid?} (in Schrift 281)} @@ -37,55 +39,129 @@ \maketitle -In zowel Prediker (12:13) als Job (42:6) lezen we het advies God te vrezen. Toch hebben de boeken een ander verhaal. Prediker en Job hebben een totaal ander beeld van God. In dit essay wil ik beknopt uiteenzetten hoe hun visies verschillen en toch tot dezelfde conclusie leiden. +In zowel Prediker (12:13) als Job (42:6) lezen we het advies God te vrezen. +Toch hebben de boeken een ander verhaal. Prediker en Job hebben een totaal +ander beeld van God. In dit essay wil ik beknopt uiteenzetten hoe hun visies +verschillen en toch tot dezelfde conclusie leiden. \medskip -Van Prediker wordt gezegd\footnote{\vanwolde}\footnote{\fox} dat hij een haast wetenschappelijke houding heeft in de zin van dat hij weinig aanneemt. Wat hij echter wel lijkt aan te nemen is het bestaan van een god of goden. Ik schrijf opzettelijk `een god' (en niet `God'), omdat het op het eerste gezicht niet evident is dat het om de Joodse god gaat: nergens in het hele boek komt de Godsnaam voor. Er zijn echter twee (sterke) redenen om te stellen dat het over JHWH gaat hier: +Van Prediker wordt gezegd\footnote{\vanwolde}\footnote{\fox} dat hij een haast +wetenschappelijke houding heeft in de zin van dat hij weinig aanneemt. Wat hij +echter wel lijkt aan te nemen is het bestaan van een god of goden. Ik schrijf +opzettelijk `een god' (en niet `God'), omdat het op het eerste gezicht niet +evident is dat het om de Joodse god gaat: nergens in het hele boek komt de +Godsnaam voor. Er zijn echter twee (sterke) redenen om te stellen dat het over +JHWH gaat hier: \begin{itemize}[itemsep=0pt] - \item Aan de context zien we dat het Prediker een Isra{\"e}liet was. Het gaat hier voornamelijk om 1:1 en 12, maar ook om 2:4 (vgl. 1~Kon.~9:10,24) en 2:8 (1~Kon.~10:14,27). - - Maar de verwijzingen komen slechts uit een beperkt deel van het boek, geschreven in een andere stijl. Het is \emph{mogelijk} dat dit niet veel zegt over de oorsprong van de theologische idee{\"e}n in de rest van het boek. - - \item Er is een aantal (andere) verwijzingen naar andere boeken in de Hebreeuwse bijbel, waar het meer gaat om geboden en korte spreuken, meestal uit Spreuken, Psalmen of Job, maar ook de Torah. + \item Aan de context zien we dat het Prediker een Isra{\"e}liet was. Het gaat + hier voornamelijk om 1:1 en 12, maar ook om 2:4 (vgl. 1~Kon.~9:10,24) en + 2:8 (1~Kon.~10:14,27). + + Maar de verwijzingen komen slechts uit een beperkt deel van het boek, + geschreven in een andere stijl. Het is \emph{mogelijk} dat dit niet veel + zegt over de oorsprong van de theologische idee{\"e}n in de rest van het + boek. + + \item Er is een aantal (andere) verwijzingen naar andere boeken in de + Hebreeuwse bijbel, waar het meer gaat om geboden en korte spreuken, meestal + uit Spreuken, Psalmen of Job, maar ook de Torah. \end{itemize} -Er zijn verschillende argumenten tegen het tweede punt. Allereerst zijn sommige verwijzingen discutabel. Zo verwijst de NBG bij 7:7 naar Lev.~19:13 op basis van \'e\'en woord (`afpersing'), maar dat is niet genoeg om daadwerkelijk te claimen dat Prediker naar Leviticus verwees. +Er zijn verschillende argumenten tegen het tweede punt. Allereerst zijn sommige +verwijzingen discutabel. Zo verwijst de NBG bij 7:7 naar Lev.~19:13 op basis +van \'e\'en woord (`afpersing'), maar dat is niet genoeg om daadwerkelijk te +claimen dat Prediker naar Leviticus verwees. -Bij andere verwijzingen gaat het om korte, opzichzelfstaande spreuken of gezegden, zoals bijvoorbeeld die in 10:8a (`Wie een kuil graaft, zal er in vallen') naar Ps.~7:16 en Spr.~26:27. Het gaat hier om zo'n korte eenheid, die in zoveel contexten toepasselijk is, dat dit evengoed een wijdverbreid gezegde kan zijn geweest, of uit een andere gedeelde bron afkomstig is (het is bekend\footnote{\fox, p.~xi} dat zeker Spreuken materiaal uit buitenlandse wijsheidsliteratuur bevat). +Bij andere verwijzingen gaat het om korte, opzichzelfstaande spreuken of +gezegden, zoals bijvoorbeeld die in 10:8a (`Wie een kuil graaft, zal er in +vallen') naar Ps.~7:16 en Spr.~26:27. Het gaat hier om zo'n korte eenheid, die +in zoveel contexten toepasselijk is, dat dit evengoed een wijdverbreid gezegde +kan zijn geweest, of uit een andere gedeelde bron afkomstig is (het is +bekend\footnote{\fox, p.~xi} dat zeker Spreuken materiaal uit buitenlandse +wijsheidsliteratuur bevat). -Ten slotte is het bij sommige verwijzingen zo dat het waarschijnlijk is dat Prediker inderdaad tekst overneemt (ofwel uit het boek waarnaar verwezen wordt, ofwel uit een gemeenschappelijke bron), maar die ook significant verandert. Bijvoorbeeld: +Ten slotte is het bij sommige verwijzingen zo dat het waarschijnlijk is dat +Prediker inderdaad tekst overneemt (ofwel uit het boek waarnaar verwezen wordt, +ofwel uit een gemeenschappelijke bron), maar die ook significant verandert. +Bijvoorbeeld: \begin{quote} - Dt.~23:21 Wanneer gij \myemph{de \textsc{Here}, uw God}, een gelofte doet, zult gij er niet mee talmen haar in te lossen, want \myemph{de \textsc{Here}, uw God}, zou ze toch van u eisen en dan zoudt gij u bezondigen. + Dt.~23:21 Wanneer gij \myemph{de \textsc{Here}, uw God}, een gelofte doet, + zult gij er niet mee talmen haar in te lossen, want \myemph{de \textsc{Here}, + uw God}, zou ze toch van u eisen en dan zoudt gij u bezondigen. - Pr.~5:3 Als gij \myemph{God} een gelofte gedaan hebt, talm er dan niet mee die in te lossen, want \myemph{Hij} heeft geen welgevallen aan de dwazen; wat gij beloofd hebt, moet gij inlossen. \hfill(Beide NBG) + Pr.~5:3 Als gij \myemph{God} een gelofte gedaan hebt, talm er dan niet mee + die in te lossen, want \myemph{Hij} heeft geen welgevallen aan de dwazen; wat + gij beloofd hebt, moet gij inlossen. \hfill(Beide NBG) \end{quote} -Niet alleen verwijdert Prediker de Godsnaam, ook vervangt hij het tweede deel van het vers, de reden voor het gebod, volledig. Bovendien is het algehele verbod te talmen in Deuteronomium (\ez{לְשַׁלְּמ֑וֹ תְאַחֵ֖ר \myemph{לֹ֥א}}) vervangen door een specifiek verbod (\ez{לְשַׁלְּמ֔וֹ תְּאַחֵר֙\mbox{־}\myemph{אַל}}), wat niet in deze vertaling terugkomt, maar het verbod natuurlijk wel afzwakt. +Niet alleen verwijdert Prediker de Godsnaam, ook vervangt hij het tweede deel +van het vers, de reden voor het gebod, volledig. Bovendien is het algehele +verbod te talmen in Deuteronomium (\ez{לְשַׁלְּמ֑וֹ תְאַחֵ֖ר \myemph{לֹ֥א}}) vervangen door +een specifiek verbod (\ez{לְשַׁלְּמ֔וֹ תְּאַחֵר֙\mbox{־}\myemph{אַל}}), wat niet in deze +vertaling terugkomt, maar het verbod natuurlijk wel afzwakt. -Wat wil ik hiermee zeggen? Niet dat het waarschijnlijk is dat Prediker in feite over een andere god dan JHWH schreef. De context in het Davidische koningshuis en het feit dat het in het Hebreeuws of Aramees\footnote{\fox, p.~xiv} was geschreven maken dat een wel erg lastige claim. Maar het geeft wel aan dat Prediker een erg afstandelijk godsbeeld had. Dit kan ook het lage aantal verwijzingen naar de Torah, waar JHWH over het algemeen dichter bij de mensen staat, verklaren: misschien had Prediker niet zoveel met dat idee. +Wat wil ik hiermee zeggen? Niet dat het waarschijnlijk is dat Prediker in feite +over een andere god dan JHWH schreef. De context in het Davidische koningshuis +en het feit dat het in het Hebreeuws of Aramees\footnote{\fox, p.~xiv} was +geschreven maken dat een wel erg lastige claim. Maar het geeft wel aan dat +Prediker een erg afstandelijk godsbeeld had. Dit kan ook het lage aantal +verwijzingen naar de Torah, waar JHWH over het algemeen dichter bij de mensen +staat, verklaren: misschien had Prediker niet zoveel met dat idee. \medskip -Job heeft, wat dat betreft, een heel ander godsbeeld. Een paar citaten moeten hier volstaan om aan te tonen dat hij er wel vanuit gaat dat God zich actief met de mensen bemoeit: +Job heeft, wat dat betreft, een heel ander godsbeeld. Een paar citaten moeten +hier volstaan om aan te tonen dat hij er wel vanuit gaat dat God zich actief +met de mensen bemoeit: \begin{quote} 6:4 Want de pijlen des Almachtigen steken in mij, \dots\hfill (Alle NBG)\\ 19:21 \dots want Gods hand heeft mij getroffen.\\ - 27:8 Want wat is de verwachting van de godvergetene, als God zijn leven afsnijdt, \dots + 27:8 Want wat is de verwachting van de godvergetene, als God zijn leven + afsnijdt, \dots \end{quote} -Dit alles natuurlijk nog los van het feit dat JHWH als personage en spreker optreedt: een erg aanwezige god, niet alleen in de stem van Job, maar ook in die van de verteller en auteur. +Dit alles natuurlijk nog los van het feit dat JHWH als personage en spreker +optreedt: een erg aanwezige god, niet alleen in de stem van Job, maar ook in +die van de verteller en auteur. \medskip -Deze verschillende godsbeelden hebben natuurlijk invloed op de manier waarop Prediker en Job tegen het leven aankijken. - -E\'en van de belangrijke idee{\"e}n uit Job is de retributietheologie. Volgens Clines\footnote{\clines, p.~51} wordt die verworpen door Job in zijn speeches, maar komt ze toch terug in de epiloog. Omdat God zich actief met de wereld bemoeit, is het belangrijk `hem te vriend te houden'. Wat dat betekent is onduidelijk: in de stem van de auteur en de verteller vooral dat Godvrezend zijn (de geboden te onderhouden, etc.) jezelf voordeel zal opleveren. De goddelijke toespraken spreken niet zozeer over rechtvaardigheid maar over een universele orde\footnote{\clines, pp.~47-49} -- wellicht is het idee dan dat Godvrezend zijn het enig passende antwoord is; het is een mogelijke interpretatie van 42:6: de geboden niet te onderhouden omdat het voordelig is, maar omdat God dit met zijn essentie afdwingt. - -Predikers overtuiging dat God `alles gemaakt heeft en controleert, maar niets van zijn inzichten of controle aan de mensen prijsgeeft'\footnote{\vanwolde, p.~40}, leidt hem tot een heel andere visie op het leven. God geeft de mensen goede dingen om te doen (2:25; 3:13; 5:17-19), maar ook slechte (1:13), en het is dus je eigen taak om die van elkaar te onderscheiden. Hoe oneerlijk het ook lijkt in de moderne tijd: ondanks dat we niets van God kunnen weten (8:17), worden we uiteindelijk wel aansprakelijk gesteld voor onze daden (11:9). Misschien is dat uiteindelijk dan wat in 12:13 bedoeld wordt: we kunnen niets van God weten, maar Hij berecht ons uiteindelijk wel; dan is het maar het beste zijn geboden te volgen en op het beste te hopen. +Deze verschillende godsbeelden hebben natuurlijk invloed op de manier waarop +Prediker en Job tegen het leven aankijken. + +E\'en van de belangrijke idee{\"e}n uit Job is de retributietheologie. Volgens +Clines\footnote{\clines, p.~51} wordt die verworpen door Job in zijn speeches, +maar komt ze toch terug in de epiloog. Omdat God zich actief met de wereld +bemoeit, is het belangrijk `hem te vriend te houden'. Wat dat betekent is +onduidelijk: in de stem van de auteur en de verteller vooral dat Godvrezend +zijn (de geboden te onderhouden, etc.) jezelf voordeel zal opleveren. De +goddelijke toespraken spreken niet zozeer over rechtvaardigheid maar over een +universele orde\footnote{\clines, pp.~47-49} -- wellicht is het idee dan dat +Godvrezend zijn het enig passende antwoord is; het is een mogelijke +interpretatie van 42:6: de geboden niet te onderhouden omdat het voordelig is, +maar omdat God dit met zijn essentie afdwingt. + +Predikers overtuiging dat God `alles gemaakt heeft en controleert, maar niets +van zijn inzichten of controle aan de mensen prijsgeeft'\footnote{\vanwolde, +p.~40}, leidt hem tot een heel andere visie op het leven. God geeft de mensen +goede dingen om te doen (2:25; 3:13; 5:17-19), maar ook slechte (1:13), en het +is dus je eigen taak om die van elkaar te onderscheiden. Hoe oneerlijk het ook +lijkt in de moderne tijd: ondanks dat we niets van God kunnen weten (8:17), +worden we uiteindelijk wel aansprakelijk gesteld voor onze daden (11:9). +Misschien is dat uiteindelijk dan wat in 12:13 bedoeld wordt: we kunnen niets +van God weten, maar Hij berecht ons uiteindelijk wel; dan is het maar het beste +zijn geboden te volgen en op het beste te hopen. \medskip -Concluderend: in zowel Job als Prediker lezen we vooral een advies God te vrezen, maar de boeken komen via een totaal andere weg tot dat advies. Enerzijds stelt de auteur van Job een God voor die zich met de mensen (ieder afzonderlijk) bemoeit. Omdat het overduidelijk is dat Hij boven de mensen staat (bijvoorbeeld in de schepping, 38:1-39:33) kan de mens niet anders dan Hem te gehoorzamen. Anderzijds is de kern van Predikers betoog dat we niets van God kunnen weten en daarom uit een soort voorzorgsmaatregelen maar beter zijn geboden kunnen onderhouden. +Concluderend: in zowel Job als Prediker lezen we vooral een advies God te +vrezen, maar de boeken komen via een totaal andere weg tot dat advies. +Enerzijds stelt de auteur van Job een God voor die zich met de mensen (ieder +afzonderlijk) bemoeit. Omdat het overduidelijk is dat Hij boven de mensen staat +(bijvoorbeeld in de schepping, 38:1-39:33) kan de mens niet anders dan Hem te +gehoorzamen. Anderzijds is de kern van Predikers betoog dat we niets van God +kunnen weten en daarom uit een soort voorzorgsmaatregelen maar beter zijn +geboden kunnen onderhouden. \end{document} diff --git a/college8.tex b/college8.tex index d9cd4f0..48acf15 100644 --- a/college8.tex +++ b/college8.tex @@ -1,3 +1,4 @@ +% vim: set spelllang=nl: \documentclass[a4paper]{article} \usepackage{geometry} @@ -11,6 +12,7 @@ \title{Genesis 11:1-9\\\large{Huiswerk Exegese OT, college 8}} \author{Camil Staps} +\date{3 april 2016} \usepackage{expex} \lingset{everygla=\large,everyglb=\footnotesize\dutchfont\beginL,aboveexskip=0pt,belowexskip=0pt,exnoformat={X},extraglskip=10pt,aboveglbskip=-10pt,aboveglcskip=-10pt,glwordalign=left,glspace=1em} diff --git a/college9.tex b/college9.tex index 4900c5f..d4d46e5 100644 --- a/college9.tex +++ b/college9.tex @@ -1,3 +1,4 @@ +% vim: set spelllang=nl: \documentclass[a4paper]{article} \usepackage[right=2cm]{geometry} @@ -13,6 +14,7 @@ \title{Genesis 11:1-9\\\large{Huiswerk Exegese OT, college 9}} \author{Camil Staps} +\date{10 april 2016} \begin{document} |