1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
|
% vim: spelllang=nl:
\documentclass[a4paper]{article}
\usepackage{geometry}
\usepackage[dutch]{babel}
\usepackage{enumitem}
\usepackage{pt}
\title{Pastoraaltheologie\\\large{Vragen bij college 12}}
\author{Camil Staps}
\date{15 december 2016}
\begin{document}
\maketitle
\comment{
Een kritisch perspectief op de empirische theologie zoals die in Nijmegen wordt gedoceerd.
Kernpunt is dat Immink bang is dat we `het kind met het badwater weggooien' en uiteindelijk helemaal niet meer over God praten.}
\begin{enumerate}
\item
Volgens Immink is het materieel object een praxis,
nl. de betrekking tussen God en mens, waarbij ook God subject is: van de openbaring.
Dit is anders dan Hermans met `handelen in de naam van God', waar God dus geen subject is.
Deze praxis bestaat uit de twee componenten:
(a) geloofsleven (het geloof zoals het voorkomt in de levens van mensen);
(b) communicatie van geloof.
\item
Het verschil tussen een theologische en een sociaalwetenschappelijke benadering van geloof is
dat bij de laatste het godsdienstige in termen van iets anders (sociale cohesie; psychische ontwikkeling; etc.) wordt uitgelegd:
het is een buitenperspectief.
Een theologische benadering heeft een binnenperspectief:
de reconstructie is theoriegestuurd;
ze gebruikt de begrippen die de geloofstraditie met zich meebrengt.
\item
Empirische wetenschap kan worden uitgevoerd `alsof er geen God bestaat':
je kunt, volgens Immink, een perspectief aannemen waarbij je dit aanneemt.
De godsdienst wordt dan verklaard vanuit externe factoren.
\item
In de empirische wetenschap moet, volgens Van der Ven, het onderzochte fenomeen empirisch waarneembaar zijn.
God is dat niet, dus kan God niet het onderzoeksobject zijn.
In plaats daarvan kunnen we wel het geloof in God observeren.
Dit geloof is dus het directe object van de theologie, terwijl God het directe object van het geloof is.
\item
Volgens Immink is de term `empirisch' in `empirische theologie' problematisch, omdat:
\begin{itemize}
\item
De suggestie wordt gewekt dat het begrippenkader en de theorievorming worden bepaald door de \emph{filosofische} stroming van het empirisme
\comment{die stelt dat alle kennis uit waarnemingen valt af te leiden};
\item
Door alleen de religieuze ervaring te analyseren ontwikkelen we nog geen metafysisch theoretisch kader
\comment{wat we nodig hebben om ervoor te zorgen dat we God niet vergeten};
\item
Bij een empirische benadering, zoals ook Van der Veen heeft, moet je uitgaan van een `gematigd conceptueel realisme'
\comment{(d.w.z.: er is een zeker verband tussen de werkelijkheid en de conceptualisering)} ---
God heeft echter een mysteriekarakter, en het is niet duidelijk hoe een \emph{gematigd} conceptueel realisme daarop toepasbaar is.
\comment{Immink pleit dus voor een sterker conceptueel realisme,
waar er wel een verband tussen de mysterieuze God en een conceptualisering kan bestaan.}
\end{itemize}
\item
\question{Zie nieuwe versie slides op blackboard.}
\item
Er is een dialoog tussen de normatieve structuur van de cultuur en de traditie van geloofsgemeenschappen.
In de interpretatie van die dialoog is geen ijkpunt: er is geen manier om vast te stellen wat nu echt waar is;
wat echt betrekking heeft op God.
\item
\question{?}
\item
Volgens Immink is er een absoluut ijkpunt in de wisselwerking tussen ervaring en traditie.
Dit is de identiteitsbepalende belijdenis `Jezus is de Christus'.
Deze belijdenis is geen interpretatie, maar een woord en daad van God.
Ze verwijst naar een metafysische werkelijkheid waarin de gemeenschap tussen God en mens besloten ligt:
dit ijkpunt wordt niet aangetast door interpretaties en hermeneutiek.
\end{enumerate}
\end{document}
|